Op 16 maart 1968 kwam de zon vroeg op boven de rijstvelden van het dorp My Lai in Vietnam. Het was een warme ochtend, de lucht zwaar van vocht en stof. In de hutten van het gehucht, waarin zich slechts vrouwen, kinderen, en oude mannen bevonden, begon een gewone dag. Rijst werd gewassen, water werd gehaald, kippen werden opgejaagd. De oorlog was nooit ver weg, maar het leven ging door.
Even na zeven uur verschenen helikopters aan de hemel. De bewoners keken op, gewend aan het geluid, niet wetend dat deze dag anders zou zijn dan alle andere. De mannen van Charlie Company – jonge Amerikanen, sommigen net twintig – hadden te horen gekregen dat My Lai een bolwerk van de Viet Cong was. Ze moesten het dorp "schoonmaken". Hun bevelen waren vaag, hun angst echt. In de dagen ervoor waren kameraden door valstrikken gedood. De frustratie was groot. In hun hoofd klonk slechts één boodschap: iedereen hier kon de vijand zijn.
Toen de soldaten het dorp binnentrokken, troffen ze geen strijders aan. Geen wapens. Alleen boeren, vrouwen, kinderen met schalen rijst, ouderen die niet konden vluchten. Toch klonk al snel het eerste schot – en daarna nog één, en nog één. Mensen werden uit hun huizen verjaagd, bijeengedreven in greppels. Wie probeerde te vluchten, werd neergeschoten. Een vrouw schreeuwde, haar kind tegen de borst gedrukt; een oude man greep een gebedsboek. Een meisje van twaalf verborg zich in een waterkruik. Niemand ontkwam. Binnen enkele uren lagen honderden lichamen verspreid door het dorp, tussen kapotgeschoten kookpotten en brandende hutten.
Aan de hemel cirkelden helikopters. Vanuit één ervan keek luitenant Hugh Thompson neer op wat er gebeurde. Wat hij zag, tartte elk begrip: soldaten die schoten op vrouwen met kinderen, op boeren die knielden. Thompson landde zijn helikopter tussen de schutters en de overlevenden, richtte zijn mitrailleur op zijn eigen landgenoten en riep: "Als jullie nog één mens doden, open ik het vuur." Hij redde enkele dorpelingen – vrouwen, kinderen – en vloog ze weg uit de hel die My Lai was geworden.
Tegen de middag was het stil. Alleen rook en vliegen bleven over. De soldaten trokken zich terug. De velden lagen vol met lichamen. Tussen hen een meisje met een gebroken arm, haar gezicht naar de zon, haar ogen open alsof ze nog steeds iets probeerde te begrijpen.
Wat er gebeurd was bleef maanden verborgen. De legerleiding sprak van "een geslaagde operatie". Pas later kwamen foto's naar buiten – van lichamen in greppels, van de vrouwen, van de kinderen. De wereld schrok. De naam My Lai werd een symbool voor de verschrikkingen van de Vietnamoorlog, en voor de vraag hoe ver mensen kunnen gaan als ze het onderscheid tussen vijand en mens verliezen.
Na het gebeuren schreef een Britse dichter, Keith Bosley, een gedicht over de slachting in My Lai. Hij werd geraakt door een foto in het blad Newsweek.
In het gedicht zet Bosley een van de slachtoffers op de foto centraal: een dode vrouw in een greppel, haar benen gespreid, haar handen tussen haar benen om haar ongeboren kind te beschermen.
"Among the twisted, still shapes in that ditch
a swollen female belly and a pair
of naked thighs, the knees high in the air
and parted wide: hands meet and fingers clutch
the place between. This is the pose in which
Western technology has fastened her.
All odourless, thanks to the newspaper:
the flies may move us, but they do not touch.
Here is their Lord: he 'does not own a gun
or keep a fishing rod around the house.'
Who wrote those words is also dangerous.
Without our help, that woman would have given
her child an ugly name to ward off evil
spirits. It is our gods who are too small."
In My Lai confronteert Keith Bosley de lezer met de gruwelijke gevolgen van westerse oorlogvoering en morele hypocrisie. Aan de hand van een schokkend beeld van een vermoorde, zwangere vrouw in een greppel legt hij de ontmenselijking bloot die voortkomt uit technologie, media en religieuze zelfrechtvaardiging. De afstandelijke beschrijving weerspiegelt hoe het Westen oorlog consumeert via geurloze krantenfoto's, zonder werkelijk geraakt te worden. Bosley bekritiseert niet alleen het geweld zelf, maar vooral de ideologische en religieuze arrogantie die het mogelijk maakt: de overtuiging dat westerse waarden superieur zijn. In de bittere slotregel, "It is our gods who are too small", keert hij de koloniale logica om en verklaart dat niet de Vietnamese cultuur, maar juist de westerse beschaving moreel tekortschiet. Het gedicht is daarmee zowel een aanklacht tegen oorlog als een spiegel voor de Westerse ziel.
Ik heb Keith Bosley's gedicht regelmatig behandeld tijdens mijn literatuurlessen aan 6vwo klassen. Zonder uitzondering waren mijn leerlingen erg onder de indruk, vooral als ik ze de foto uit Newsweek toonde. Ik sloot de les over dit gedicht af met het tonen van fragmenten uit de documentaire Four hours in My Lai, waarin de soldaten geïnterviewd worden die de massamoord pleegden. De documentaire vinden jullie hieronder. Wees gewaarschuwd: er worden gruwelijke zaken getoond en besproken.
Four Hours in My Lai, anatomy of a massacre
a documentary by Yorkshire Television from 1989


No comments:
Post a Comment