1. Het schilderij
De parabel van de blinden (1568) van Pieter Bruegel de Oude (ca. 1520 – 1569) is gebaseerd op een passage uit het evangelie van Matteüs ("Wanneer een blinde een blinde leidt, vallen zij beiden in de kuil"). Het toont zes blinde mannen die in een schuin dalende lijn door het landschap trekken. De eerste is al in het water gevallen; de anderen staan op het punt hem te volgen. De mannen zijn nauwkeurig weergegeven, elk met een eigen soort blindheid die Bruegel anatomisch correct schilderde.
Het schilderij gaat over meer dan blindheid in letterlijke zin. Het is een metafoor voor groepen mensen die elkaar volgen zonder inzicht, voor leiderschap dat tekortschiet, en voor de onontkoombare tragedie van het menselijke tekort. Bruegel laat geen heroïek zien: zijn personages zijn gewone mensen, gevangen in een alledaagse maar rampzalige beweging.
De mannen vormen een diagonale keten die naar rechts omlaag loopt, wat de valbeweging visueel versterkt. Op de achtergrond staat een vredige kerk, een stil contrast met het onheil op de voorgrond. Bruegel schildert sober, met gedempte kleuren, waardoor de aandacht naar de expressieve houdingen en gebaren van de figuren gaat.
2. Het gedicht
This horrible but superb painting
the parable of the blind
without a red
in the composition shows a group
of beggars leading
each other diagonally downward
across the canvas
from one side
to stumble finally into a bog
where the picture
and the composition ends back
of which no seeing man
is represented the unshaven
features of the des-
titute with their few
pitiful possessions a basin
to wash in a peasant
cottage is seen and a church spire
the faces are raised
as toward the light
there is no detail extraneous
to the composition one
follows the others stick in
hand triumphant to disaster
The Parable of the Blind van William Carlos Williams (1883 - 1963) uit 1962 is een krachtig, beeldend gedicht waarin de dichter het beroemde schilderij De parabel van de blinden van Pieter Bruegel de Oude opnieuw verwoordt. Williams staat bekend om zijn streven om kunst in directe, concrete taal te vangen, en dit gedicht is daarvan een goed voorbeeld.
Williams beschrijft de zes blinde mannen uit Bruegels schilderij terwijl zij in een wankele rij voortgaan, de eerste al gevallen, de anderen nog zoekend naar evenwicht. In plaats van een moralistische toon – zoals de oorspronkelijke Bijbelse parabel suggereert – benadrukt Williams net als Bruegel in zijn schilderij de fysieke realiteit: de spanning in hun lichamen, de manier waarop hun stok de grond aftast, de dreigende val.
Zijn taal is helder en zonder franje. Hij toont de mannen niet als symbolen, maar als mensen van vlees en bloed, gevangen in een ongelukkige beweging die even onvermijdelijk als menselijk is. Het gedicht onderstreept de kwetsbaarheid van de mens en de fragiele orde waarin mensen zich voortbewegen. Net als Bruegel kiest Williams voor empathie: hij verschuift de aandacht van de val als straf of gevolg naar de val als onderdeel van het mens-zijn zelf.
Een ander belangrijk motief is waarneming. Door een schilderij in woorden te vangen, reflecteert Williams op de vraag wat het betekent om te zien – en wat het betekent om blind te zijn. De dichter ziet voor zijn lezers wat de mannen niet kunnen zien, en die spanning tussen zicht en onvermogen vormt de kern van het gedicht.
Williams schrijft in korte, precieze regels, vrij van rijm of traditionele vormen. Het gedicht heeft daardoor een directe, aardse kwaliteit. Hij zei dat "there are no ideas but in things". De dingen, in dit geval de lichamen, stokken, stappen en vallende bewegingen, dragen de betekenis.
The Parable of the Blind is een geslaagde ontmoeting tussen beeldende kunst en poëzie. Williams gebruikt Bruegels schilderij niet als plaatje bij een verhaal, maar als bron van fysieke, menselijke ervaring. Zijn gedicht legt de nadruk op kwetsbaarheid en beweging, en toont hoe kunstwerken – zelfs eeuwen oud – nieuwe betekenis kunnen krijgen wanneer een dichter ze opnieuw tot leven wekt.
3. In de klas
Ik heb het gedicht regelmatig behandeld in de literatuurlessen aan mijn 4havo klassen van het Zaanlands Lyceum in Zaandam. Ik schreef het gedicht op het bord, waarna ik een leerling van wie ik wist dat hij / zij goed kon tekenen naar voren riep. Daarna stelde ik aan de klas de vraag: "Wie of wat beschrijft de dichter?". Aan de hand van de aanwijzingen van medeleerlingen moest de jongen of het meisje bij het bord het schilderij tekenen. Als de ideeën waren uitgeput haalde ik een grote poster van het schilderij tevoorschijn en plakte die naast de tekening op het bord. Het was voor mij en voor de leerlingen leuk om te zien hoe (in)correct zij het schilderij hadden beschreven en hoe goed of minder goed de tekenaar was geweest. Tijdens die uitwisseling van ideeën tussen de klas en de tekenaar was er voldoende ruimte voor mij om de details van het gedicht te bespreken. Aan het einde van de sessie volgde er dan een uitleg in algemene zin zoals hierboven in deel 2 beschreven. Het was altijd een leuke les, zowel voor mij als voor mijn leerlingen!

No comments:
Post a Comment